click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Ch 1 Verbs
LOI cursus Frans
Vraag | Antwoord |
---|---|
Wat betekend "donner", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | donner (= geven), donne, donnons, donnez |
Wat betekend "finir", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | finir (= eindigen), finis, finissons, finissez |
Wat betekend "recevoir", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | recevoir (= ontvangen), recois, recevons, recevez |
Wat betekend "vendre", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | vendre (= verkopen), vends, vendons, vendez |
Wat betekend "faire", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | faire (= doen), fais, faisons, faites |
Wat betekend "dire", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | dire (=zeggen), dis, disons, dites |
Wat betekend "mettre", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | mettre (= plaatsen), mets, mettons, mettez |
Wat betekend "prendre", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | prendre (= nemen), prends, prenons, prenez |
Wat betekend "avoir", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | avoir (= hebben), aie!, ayons!, ayez! |
Wat betekend "être", geef de gebiedende wijs 1e p enkv en 1e en 2e p meerv | être (=zijn), sois!, soyons!, soyez! |
Wat betekend "avoir", geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | avoir (= hebben), j'ai, tu as, il/elle a, nous avons, vous avez, ils/elles ont, j'ai eu |
Wat betekend "être", geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | être (= zijn), je suis, tu es, il/elles est, nous sommes, vous êtes, ils/elles sont, j'ai été |
Wat betekend "aller" geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | aller (= gaan), je vais, tu vas, il/elle va, nous allons, vous allez, ils/elles vont |
Wat betekend "connaitre" geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | connaître (=kennen), je connais, tu connais, il/elle connaît, nous connaissons, vous connaissez, ils/elles connaissent, j'ai connu |
Wat betekend "venir" geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | venir (=komen), je viens, tu viens, il/elle vient, nous venons, vous venez, ils/elles viennent, je suis venu |
Wat betekend "voir" geef alle vormen tegenwoordige tijd en het voltooiddeelwoord | voir (=zien), je vois, tu vois, il/elle voit, nous voyons, vous voyez, ils/elles voient, j'ai vu |