click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Voorzetsels 02
Werkwoorden/uitdrukkingen met vast voorzetsel
Vraag | Antwoord |
---|---|
Wie kan me afhelpen ... mijn rookverslaving ? | afhelpen van |
Hij kwam dreigend ... mij af. | afkomen op |
Hij zal niet gemakkelijk ... zijn schulden afkomen. | afkomen van |
Wat kan je daar... afleiden ? | afleiden uit |
Het woord 'aardigheid' is afgeleid ... 'aardig'. | afleiden van |
Als hij boos is | reageert hij zich af ... zijn vrouw. |
De politie wil voorgoed afrekenen ... winkeldieven. | afrekenen met |
Sommige honden stammen af ... wolven. | afstammen van |
We moeten de verschillende modules ... mekaar afstemmen. | afstemmen op |
De oudste zoon deed afstand ... zijn erfenis. | afstand doen van |
We moeten de blik afwenden ... het heden en vooruitzien. | (zich) afwenden van |
We zijn ... het plan afgeweken | afwijken van |
Veel pubers zetten zich af ... de opvattingen van hun ouders. | zich afzetten tegen |
Hij zag op het laatste nippertje af ... zijn plan. | afzien van |
Ze gaat niet akkoord ... ons voorstel. | akkoord gaan met |
Hij heeft angst ... de dood. | angst hebben voor |
Zij is angstig ... het examen. | angstig zijn voor |
Hij is allergisch ... grassen en pollen. | allergisch zijn voor |
Met die afspraken willen we anticiperen ... de nieuwe wetgeving. | anticiperen op |
De leraar antwoordde zeer duidelijk ... de vragen. | antwoorden op |
Hij maakte mij attent ... mijn fouten. | attent zijn/maken op |
Ben je bang ... het examen? | bang zijn van/voor |
Waar... zijn die uitspraken gebaseerd ? | baseren op |
Jouw profiel beantwoordt ... de vereisten voor de vacature. | beantwoorden aan |
Wees er... bedacht dat er een harde wind staat. | bedacht zijn op |