Busy. Please wait.
Log in with Clever
or

show password
Forgot Password?

Don't have an account?  Sign up 
Sign up using Clever
or

Username is available taken
show password


Make sure to remember your password. If you forget it there is no way for StudyStack to send you a reset link. You would need to create a new account.
Your email address is only used to allow you to reset your password. See our Privacy Policy and Terms of Service.


Already a StudyStack user? Log In

Reset Password
Enter the associated with your account, and we'll email you a link to reset your password.

Grammatica

Quiz yourself by thinking what should be in each of the black spaces below before clicking on it to display the answer.
        Help!  

Woorden
Vertalingen
De taal   La langue  
🗑
De moedertaal   La langue maternelle  
🗑
De vreemde taal   La langue étrangère  
🗑
De spreektaal   La langue parlée  
🗑
De schrijftaal   La langue écrite  
🗑
Het Standaardnederlands = Het ABN   Le néerlandais standard  
🗑
De regel   La règle  
🗑
De grammatica   La grammaire  
🗑
Grammaticaal   Grammatical  
🗑
Uitleggen (legde uit, h. uitgelegd)   Expliquer  
🗑
De uitleg   L’explication  
🗑
De uitzondering   L’exception  
🗑
Met uitzondering van   À l’exception de  
🗑
Alfabetisch   Alphabétique  
🗑
De structuur   La structure  
🗑
Het patroon   Le modèle  
🗑
Betekenen (betekende, h. betekend)   Vouloir dire /signifier  
🗑
De betekenis   La signification  
🗑
De woordenschat = Het vocabulaire   Le vocabulaire  
🗑
De woordenlijst   La liste de vocabulaire  
🗑
Thematisch   Thématique  
🗑
De letter   La lettre  
🗑
De hoofdletter   La majuscule  
🗑
De kleine letter   La minuscule  
🗑
De klank   Le son  
🗑
De klinker = De vocaal   La voyelle  
🗑
De medeklinker = De consonant   La consonne  
🗑
De tweeklank = De diftong   Le diphtongue  
🗑
De lettergreep = De syllabe   La syllabe  
🗑
Spellen (spelde, h. gespeld)   Épeler  
🗑
De spelling   L’orthographe  
🗑
Uitspreken (sprak uit, heeft uitgesproken)   Prononcer  
🗑
De uitspraak   La prononciation  
🗑
Het accent(-en) < een regionaal accent   L’accent < un accent régional  
🗑
Het accent = de nadruk = de klemtoon(-tonen)   L’accent (intonation)  
🗑
Accentueren (accentueerde, heeft geaccentueerd) = beklemtonen (beklemtoonde, heeft beklemtoond)   Accentuer  
🗑
De intonatie   L’intonation  
🗑
Het woord(-en) < met andere woorden (m.a.w.)   Le mot < autrement dit, en d’autres termes  
🗑
Het lidwoord(-en) = het artikel(-en/-s) < het onbepaald lidwoord < het bepaald lidwoord   L’article < l’article indéfini < l’article défini  
🗑
Het zelfstandig naamwoord = het substantief(-tieven)   Le substantif, le nom  
🗑
Het bijvoeglijk naamwoord = het adjectief(-tieven)   L’adjectif qualificatif  
🗑
Het bijwoord(-en) = het adverbium (adverbia)   L’adverbe  
🗑
Het voorzetsel(-s) = de prepositie(-s)   La préposition  
🗑
Het telwoord < hoofdtelwoord < rangtelwoord   L’adjectif numéral < l’adjectif numéral cardinal < l’adjectif numéral ordinal  
🗑
Het tussenwerpsel(-s) = de interjectie   L’interjection  
🗑
Het enkelvoud   Le singulier  
🗑
Het meervoud   Le pluriel  
🗑
De vergrotende trap = de comparatief   Le comparatif  
🗑
De overtreffende trap = de superlatief   Le superlatif  
🗑
De vraag (vragen)   La question  
🗑
De zin(-nen)   La phrase  
🗑
De hoofdzin(-nen)   La proposition principale  
🗑
De bijzin(-nen)   La proposition subordonnée  
🗑
Ontkennen < een ontkennende zin   Négatif / négative < une phrase négative  
🗑
De woordvolgorde   L’ordre des mots  
🗑
Het voegwoord(-en) = de conjuctie(-s)   La conjonction  
🗑
Het vraagwoord(-en)   Le mot interrogatif  
🗑
Het werkwoord(-en) hulpwerkwoord <werderkerend / reflexief werkwoord   Le verbe < l’auxiliaire < pronom réfléchi  
🗑
Hebben (had, heeft gehad)   Avoir  
🗑
Zijn (was, is geweest)   Etre  
🗑
Regelmatig   Régulier  
🗑
Onregelmatig   Irrégulier  
🗑
Het deelwoord(-en) = het participium (participia) < het onvoltooid deelwoord = het participium presens < het voltooid deelwoord = het participium perfectum < de infinitief(-tieven)   Le participe < le participe présent < le participe passé  
🗑
De infinitief   L’infinitif  
🗑
Te   Trop  
🗑
De persoon (personen)   La personne  
🗑
De persoonsvorm(-en) (= de pv(‘s))   Le verbe conjugué  
🗑
Het onderwerp(-en) = het subject(-en)   Le sujet  
🗑
Het voorwerp(-en) < het lijdend voorwerp = het direct object < het meewerkend voorwerp = het indirect object   L’objet < le complément d’objet direct < le complément d’objet indirect  
🗑
Het voornaamwoord(-en) = het pronomen (pronomina)   Le pronom  
🗑
De bepaling(-en)   Le complément  
🗑
De tijd(-en)   Le temps  
🗑
De toekomende tijd   Le futur  
🗑
De tegenwoordige tijd < de o.t.t = de onvoltooid tegenwoordige tijd = het presens   < le présent  
🗑
< de v.t.t. = de voltooid tegenwoordige tijd = het perfectum   < le passé composé  
🗑
De verleden tijd < de o.v.t. = onvoltooid verleden tijd = het imperfectum   < l’imparfait  
🗑
< de v.v.t. = voltooid verleden tijd = het plusquamperfectum   < le plus-que-parfait  
🗑
Het leesteken(-s)   Le signe de ponctuation  
🗑
De/het punt(-en)   Le point  
🗑
De komma(-‘s)   La virgule  
🗑
Het vraagteken(-s)   Le point d’interrogation  
🗑
Het uitroepteken(-s)   Le point d’exclamation  
🗑
De dubbelepunt(-en)   Les deux points  
🗑
De puntkomma(-‘s)   Le point-virgule  
🗑
De apostrof(-s/-fen) = het weglatingsteken(-s)   L’apostrophe  
🗑
Het koppelteken(-s)   Le trait d’union  
🗑
Het haakje(-s) < tussen haakjes   La parenthèse < entre parenthèses  
🗑
Het aanhalingsteken(-s) < de aanhalingstekens openen/sluiten)   Le guillemet < Ouvrir/fermer les guillemets  
🗑
Formeel   Formel  
🗑
Informeel   Informel  
🗑
Plat   Vulgaire  
🗑
Het dialect(-en)   Le dialecte  
🗑
Populair   Populaire  
🗑
Het taalgebruik(-en)   Le langage  
🗑
Citeren (citeerde, heeft geciteerd) = aanhalen (haalde aan, heeft aangehaald)   Citer  
🗑
Afleiden (leidde af, heeft afgeleid)   Dériver  
🗑
De afleiding(-en)   Le dérivé  
🗑
De samenstelling(-en)   La composition  
🗑
Het synoniem(-en)   Le synonyme  
🗑
Het antoniem(-en) = het tegenovergestelde   L’antonyme  
🗑


   

Review the information in the table. When you are ready to quiz yourself you can hide individual columns or the entire table. Then you can click on the empty cells to reveal the answer. Try to recall what will be displayed before clicking the empty cell.
 
To hide a column, click on the column name.
 
To hide the entire table, click on the "Hide All" button.
 
You may also shuffle the rows of the table by clicking on the "Shuffle" button.
 
Or sort by any of the columns using the down arrow next to any column heading.
If you know all the data on any row, you can temporarily remove it by tapping the trash can to the right of the row.

 
Embed Code - If you would like this activity on your web page, copy the script below and paste it into your web page.

  Normal Size     Small Size show me how
Created by: gfm33
Popular Dutch sets